Filosofie van de biologie

aristoteles

Aristoteles, filosoof en bioloog

Op deze pagina willen we nadenken over de biologie als wetenschap: wat is haar object van studie precies en wat niet, wat zijn haar methodes en welke zijn bijvoorbeeld dat niet. Het belang daarvan is groot omdat indien we dit niet helder hebben, we gemakkelijk in de problemen kunnen komen met andere disciplines en kunnen er allerlei misverstanden ontstaan. Zo doet de biologie in beginsel geen filosofische uitspraken en nog minder theologische uitspraken, maar vertrekt de biologie wel vanuit een aantal filosofische aannames die vaak zo vanzelfsprekend worden gevonden dat niemand er bij stil staat. Het gevaar daarvan is dat sommige biologen het zich niet realiseren wanneer ze hun terrein te buiten gaan en metafysische of zelfs religieuze uitspraken doen. We komen hierop terug op de pagina over de relatie biologie en theologie.

Volgens de Amerikaanse filosoof Peter Kreeft kent de filosofie vier deelterreinen:

  1. de metafysica ofwel de filosofie van het zijn, het bestaan,
  2. de (filosofische) antropologie ofwel de filosofische reflectie op de mens, het mensbeeld dat wij kunnen hebben,
  3. de epistemologie of kenleer: wat kunnen wij weten, hoe kunnen wij kennis verkrijgen?
  4. de ethiek: hoe zouden wij moeten handelen, bestaat er zoiets als ‘goed’ en ‘kwaad’ en indien dat het geval is: hoe dan het ‘goede’ doen en het ‘kwade’ vermijden?

Uitgaande van deze vier terreinen van de filosofie kunnen we bekijken hoe de biologie zich verhoudt tot elk van deze deelterreinen van de filosofie.

  1. De biologie betreft het zijn, het bestaan (existentie) van levende organisme in tijd en ruimte. Men kan zich al afvragen waarom deze organisler bestaan en niet niet bestaan? Ook kan men zich afvragen wat levende materie onderscheid van levenloze materie die door de fysica (natuurkunde), chemie (scheikunde), geologie en (natuurkundige) kosmologie (of astrofysica) wordt bestudeerd. Hoe kunnen we ‘leven’ definiëren? En welke plaats geven we aan gebrekkig leven en eindigheid?
  2. De mens is minstens ook een biologisch wezen, net alle hogere primaten, alle zoogdieren, alle dieren, je als alle levende organismen. Toch is hij mogelijk niet slechts een biologisch wezen. Hoe definiëren we de mens met zijn unieke geestelijke eigenschappen (taal, intelligentie, conceptueel denken, zelfbewustzijn, moraal, grafrituelen, religiositeit)?
  3. De biologie is een menselijke activiteit die er op gericht is de levende werkelijkheid om hem heen en hijzelf niet uitgesloten te kennen en te begrijpen. Welke zijn de voor de biologie specifieke methoden om die kennis te verwerven op welke fenomenen richt de biologie zich specifiek (en welke dus niet)? Wat kan de mens kennen en wat niet, biologisch gesproken.
  4. Hoe gaat de mens om met de kennis die hij heeft vergaart van de levende werkelijkheid? Welke onderzoeksmethoden acht hij ‘ethisch verantwoord’ en welke niet? Welke toepassingen van biologische kennis worden moreel aanvaardbaar geacht en welke niet. En waarom? Wat zijn de ethische vertrekpunten om tot een goede afweging te komen?

Vertrekkend vanuit de biologie kunnen we zeggen:

  • dat de mens gefascineerd is door de werkelijkheid waarin hij leeft, in het bijzondere de levende werkelijkheid in tijd en ruimte, dat hij tracht te inventariseren wat er leeft en wat niet en hoe deze aan elkaar verwant zijn en daardoor ook te classificeren zijn, om vervolgens ook de natuurlijke wetmatigheden waarlangs het leven zich voltrekt te ontdekken: van biochemische processen op atomair en moleculair niveau, via de (moleculaire en klassiek) genetica tot aan de reproductie, de embryologie, de fysiologie (inclusief ziekte en dood), de populatie-dynamica, ecologie en evolutie, inclusief de mens, voor zover het  zijn biologische natuur betreft.
  • dat de levende (en levenloze) werkelijkheid gehoorzaamt aan natuurlijke wetmatigheden die de mens in staat stellen haar te begrijpen, biologische gebeurtenissen te anticiperen en zelfs tot op zekere hoogte te kunnen manipuleren, gaande van geneeskunde, erfelijke manipulatie, landbouw, tot milieubeheer en zelfs leven in de ruimte (ruimtereizen, leven op Mars…)
  • dat de mens zich daarbij bedient van zijn zintuigelijke waarneming en zijn verstand, veronderstellend dat deze hem tot betrouwbare kennis kunnen voeren.
  • ook vertrouwt de mens op de gegevenheden van de logica (het juiste denken, kwalitatief) en de mathematica (kwantitatief), die aan de levenloze en levende werkelijkheid en de mens zelf ten grondslag blijken te liggen.
  • tegelijk begrijpen we dat de biologiehaar grenzen heeft, zowel ten opzichte van de natuurkunde en scheikunde die haar ondersteunen, als ten opzichte van de mens-wetenschappen, de filosofie en de theologie, welke veelal of uitsluitend metafysische en dus meta-biologische vraagstukken bestuderen en daardoor de biologie als wetenschap ‘overstijgen’.

 

Aangemaakt op 9 januari 2016