Geloof en Wetenschap

kosmos57094Het einde van de maand mei en de maand juni van 2012 stonden voor wat de uitzendingen van Biofides bij Radio Maria betreft in het teken van de dialoog tussen geloof en wetenschap. Bij Radio Maria Nederland op woensdag 30 mei, 6 en 13 juni een serie van drie uitzendingen waarin we de kwestie respectievelijk historisch, filosofisch en ethisch benaderen. Bij Radio Maria België zullen we het geheel bespreken in één langere uitzending op 6 juni. Hieronder treft u de integrale tekst van de uitzending bij Radio Maria België aan. Klik hier om naar de drie uitzendingen te gaan bij Radio Maria Nederland. Deze zijn online opnieuw te beluisteren. Indien het werk van Biofides waardeert, gedenkt u ons dan met een gift. Uw reacties en vragen zijn welkom op biofides@gmail.com.

Integrale tekst van de uitzenging van Biofides bij Radio Maria België over geloof en wetenschap, 6 juni 2012.

Beste luisteraar,

Vandaag ga ik in het programma Biofides met u spreken over de relatie tussen geloof en wetenschap. Wat mij als bioloog en katholiek christen altijd blijft fascineren is hoezeer de wetenschap en het geloof et elkaar samenhangen en op geen enkele manier met elkaar in strijd zijn, ook al lijkt dat soms wel eens zo te zijn. Ik denk dat dat ook goed aan te tonen is en daartoe wil ik in de uitzendingen van Biofides van vandaag een poging wagen.

U kunt de tekst van deze uitzending nalezen en ook de opname terugluisteren op mijn website www.biofides.be, onder de hoofdjes ‘Radio Maria’ en ‘Audio’. Ook kunt u reageren met uw opmerking of vragen op het speciale e-mail adres biofides@radiomaria.be. Daar kunt u ook de Biofides-nieuwsbrief opvragen die onlangs het levenslicht heeft gezien.

Zijn geloof en wetenschap met elkaar te verzoenen? Dat is de vraag waar we het vandaag over gaan hebben. En indien ja, hoe moeten we dat dan zien? Die vragen zijn beslist niet overbodig, want als u vandaag een gemiddelde leerling of leerkracht aan een middelbare school, of een student of docent aan een hogeschool of universiteit deze vraag voorlegt, dan zult u vrijwel zeker een negatief antwoord krijgen. Men ervaart wetenschap als iets objectiefs, iets wat aantoonbaar is, rationeel, verifieerbaar, etc., terwijl geloof het moet doen met kwalificaties als ‘dat kan je niet weten’, ‘dat is niet te bewijzen’, ‘dat is ieders persoonlijke mening’, ‘dat is allemaal inbeelding’, ‘wishful thinking’, ‘onzekere mensen die een houvast nodig hebben en zich dus een God fabriceren in hun hoofd’ tot ‘belachelijk’ en ‘achterhaald’. Maar als je in een geloofsgemeenschap binnenstapt, een parochie of anderszins, dan stuit je soms ook op verrassingen. Je komt daar mensen tegen die de wetenschap als een bedreiging zien, omdat deze het geloof zou ontkennen, misschien mijn wel onderuit zou kunnen halen. Immers: de meeste wetenschappers in de Westerse wereld en ook in Vlaanderen lopen de deuren van de kerken niet plat en zijn sceptisch over het bestaan van God. En dan is er nog de gelovige wetenschapper, een vooraanstaand bioloog uit Nederland die mij onlangs toevertrouwde dat hij christen is, maar dat hij dat niet met z’n verstand wil benaderen: dat doet hij alleen met de biologie omdat dat wetenschap is. Geloof en wetenschap gaan bij hem samen op voorwaarde dat hij zijn geloof niet verstandelijk hoeft te begrijpen. Het zijn in zijn hoofd in zekere zin gescheiden compartimenten, die niets met elkaar te maken hebben, behalve dan dat ze beide in zijn persoon aanwezig zijn. Er is dus duidelijk sprake van een probleem in onze tijd en daar wil ik let u wat nader naar kijken.

Laten we eerst eens wat in de geschiedenis duiken. Is dit probleem tussen geloof en wetenschap er altijd geweest? Het antwoord is ‘nee’. In de 20 eeuwen die achter ons liggen is er de meeste tijd geen conflict geweest tussen geloof en wetenschap. Als je aan een middeleeuwse monnik gevraagd had of hij een probleem zag tussen zijn christelijk geloof en de kennis der natuur, dan zou hij u wat verbaasd aangekeken hebben oer de vraag. Natuurlijk niet! De natuur is immers geschapen door God, goed geschapen zei het bok Genesis, en voor de mens zelf geldt dat hij ‘zeer goed’ geschapen is. En wij kijken naar die natuur, bewerken ze zoals God ons opgedragen heeft te doen, eten en genieten ervan, zoals Franciscus en zijn volgelingen. Maar ook Jezus verwees al naar de vogels en de lelies in het veld, vanuit de bewondering voor het leven en de schoonheid ervan. Nee, kennis der natuur kan niet strijden met ons geloof in God, Vader, Zoon en Heilige Geest.

Goed zegt u, maar dat was nog meer een eenvoudig kijken naar de natuur, maar de moderne wetenschap, dat is nog wat anders! Inderdaad: de wereld heeft niet stil gestaan. De manier van kijken naar de kosmos, de levenloze en levende natuur en ook naar de mens is anders dan in de vroege middeleeuwen. De mens was in een ver verleden na het jagen en eten van de vruchten van het veld overgegaan tot het in cultuur brengen van de natuur om hem heen. Hij is instrumenten gaan maken, eerst voor de jacht, dan voor de landbouw en – het moet helaas gezegd – ook om ons te wapenen bij conflicten. Zo groeide er kennis van de materialen en wat je ermee kon doen. In de vroege middeleeuwen ontdekte de mens alle mogelijk technieken die hem in staat stelden zijn levenscondities te verbeteren, zoals huizenbouw met hout en stenen, de ploeg het hoefijzer, de molen en het wisselend bezaaien van akkers met andere gewassen. Die kennis der natuur zou in de middeleeuwen een vlucht nemen, toen de Griekse filosoof Aristoteles in het latijn werd vertaald. Deze Griekse filosoof uit de vierde eeuw voor Christus geldt nog steeds als de eerste bioloog of wetenschapper: hij was de eerste die de kennis der natuur systematisch onderzocht en bestudeerde. Want dat is wetenschap: systematisch en ook kritisch-rationeel naar de werkelijkheid kijken, deze trachten te begrijpen en er de geheimen, de achterliggende waarheden van te ontdekken. Aristoteles werd door allerlei omstandigheden pas in de middeleeuwen ontdekt door het inmiddels christelijke Europa en zijn filosofie van de natuur werd in het christelijk denken opgenomen door de dertiende eeuwse theologen en filosofen Albert de Grote en zijn leerling Thomas van Aquino. En zo kon het christelijk geloof, op basis van het goede dat Aristoteles had aangereikt, de bakermat van de moderne wetenschap worden als een zoeken naar waarheid, in volledige overeenstemming met het zoeken naar de waarheden omtrent God, de ziel en het eeuwig leven, bovennatuurlijke waarheden die de mens door de zelfopenbaring van God in Jezus Christus, via de Kerk en de Heilige Schrift had ontvangen.

Na de middeleeuwen ontstond er een beweging die de waarheid omtrent de dingen zonder de christelijke openbaring zonder Bijbel en Kerk wilde kennen en meende dat de mens aan zijn verstand en zintuigelijke waarneming genoeg had. Men ging zelfs zover het bestaan van God te ontkennen of tenminste de kennis van God als irrelevant te beschouwen. Het is de tijd van de Verlichting en het Rationalisme. We zijn in de 16e en de 17e eeuw en de naam van René Descartes valt, de man die de waarheid langs de weg van de twijfel wilde benaderen, een sterke tweedeling voorstelde tussen geest en lichaam bij de mens en daarmee de natuur als het ware losmaakte van de bovennatuur, ook al bleef hij een gelovig mens. Het westerse christendom was verdeeld geraakt tussen katholiek, protestants en anglicaans, zodat het gezag van de paus sterk had ingeboet. In die situatie zou de wetenschap op de in de nog katholieke middelleeuwen inmiddels ingeslagen weg verdergaan, waarbij de ene wetenschapper gelovig was, de ander agnost en nog een anders atheïst. En indien de wetenschapper gelovig was kon hij de ene of andere kerk toebehoren, zodat zijn omgang met de bijbel en met het kerkelijk gezag erg verschillend kon zijn. Dat weerhield de wetenschap er niet van grote vooruitgang te boeken maar nu min of meer los van het geloof, los van de Kerk. Dit kon wel eens tot spanningen leiden, maar de Kerk was en bleef een promotor van wetenschap die zij zelf mede voortgebracht had door haar universiteiten en geleerden. Een lastig moment was de ontdekking van Copernicus en Galilei in de 16e en 17e eeuw, dat de zon rond de aarde draaide en niet de aarde rond de zon. Galilei, die dit met de eerste telescopen aantoonde, bemoeide zich wat met de bijbeluitleg en de kardinalen in Rome legden bepaalde bijbelpassages die de aarde als vast en onbeweeglijk voorstelden wat al te letterlijk uit. Pas later begreep men dat Galilei zich beter niet met de theologie had kunnen bemoeien en de kardinalen niet met de wetenschap dat zo ons een botsing tussen geloof en wetenschap bespaard hebben. Een ander moeilijk moment was het moment dat Darwin – in de 19e eeuw – voorstelde dat plant- en diersoorten niet altijd zo bestaan hadden, maar geëvolueerd waren uit gemeenschappelijke voorouders door evolutie. God zou ze niet een voor een apart en rechtstreeks geschapen hebben, zoals men tot dan toe had aangenomen op grond van een letterlijke interpretatie van Genesis 1. Vandaag begrijpen we dat het niet persé onbijbels is te veronderstellen dat God door evolutie geschapen heeft en dat de mens niet zomaar uit de goddelijke hoed getoverd is, maar naar zijn lichaam ook uit reeds bestaande materie geschapen kan zijn. Hoe we ons de scheppende hand van God in de natuur moeten voorstellen blijft vooralsnog een mysterie: wij weten dat God de ultieme oorzaak is van het feit dat de kosmos bestaat en dat er leven is, inclusief de mens, dat God de beste verklaring is voor het vernuft dat we in de schepping aantreffen, de logica waaraan de natuurwetten voldoen, de doelgerichtheid van de levensprocessen, en de unieke geestelijke eigenschappen van de mens, met zijn zelfbewustzijn, zijn taal en intelligentie, zijn vrije wil, waarmee hij kan kiezen het goede te doen. Het bestaan zelf het ethisch goede is niet te verklaren zonder God en het kwaad door het vermogen van schepselen met een vrije wil om zich tegen God en het goede te keren. Maar de relatie tussen de Schepper en zijn schepping blijft toch mysterieus te noemen, omdat God en zijn scheppend handelen, ook nu nog, zich aan onze zintuigelijke waarneming onttrekt. We begrijpen dat het zo is en toch gaat het onze pet te boven.

De wetenschap houdt zich echter niet met deze theologische en filosofische vragen bezig. Zij vertrouwt op de menselijke waarneming en het redelijk verstand. Daarmee is de mens in staat grote ontdekkingen te doen omtrent de werking der natuur, door ontdekkingen, resultaten van wetenschappelijke experimenten, het opstellen van theorieën, het toepassen van die kennis in de geneeskunde, de landbouw en de technologie. Een van de grote namen was Francis Bacon, een engelse filosoof uit de 16e en 17e eeuw die als grondlegger geldt van de wetenschappelijke methode door waarneming, proefondervindelijk onderzoek en het verstand. Voor hem was geloof van belang maar je moest het niet met je verstand willen benaderen. Geloof en verstand waren zaken die je van elkaar moest scheiden. Newton, de grote grondlegger van de natuurkunde, was geen ongelovige en schreef zelfs theologische verhandelingen. Zijn denken over beweging, krachten hielpen de wetenschap erg vooruit, ook omdat hij die zaken wiskundig wist te benaderen. Daardoor kon je voorspellen wat er onder bepaalde omstandigheden met een bewegend voorwerp zou gebeuren. De biologie was nog vooral nog niet zover: het was vooral een beschrijvende wetenschap. De Zweed Carl Linnaeus bedacht de moderne classificatie van de levende soorten en zag dat als het werk van een apostel. Hij ging er van uit, zoals iedereen, dat de soorten vanaf de schepping hetzelfde waren gebleven. Van hem werd gezegd: ‘God schiep, Linnaeus ordende’. Bij hem was er geen conflict tussen wetenschap en geloof. Maar door Descartes en de Verlichting kwamen er steeds meer wetenschappers en filosofen die aannamen dat de natuur die men zo succesvol onderzocht het enige was dat er bestond. Volgens hen was er geen betrouwbare kennis over het bestaan te verkrijgen dan door zintuigelijke waarneming en het menselijk verstand. Zo is er in de 18e eeuw David Hume, die in feite een atheïst is en het bestaan van God of de menselijke ziel ontkent als ook elk doel in de schepping. Voor hem is er alleen materie en heeft alleen het empirisch of proefondervindelijk onderzoek zin. Er ontstaat een filosofie van de natuurwetenschappen die bekend staat onder de naam ‘positivisme’. Die opvatting houdt in dat de wetenschap in staat is op grond van waarneming en het verstand alle vragen te kunnen beantwoorden die de mens zich kan stellen. God, de ziel of geest en de zin van het leven bestaan niet: alles is terug te voeren op de natuur en de materie zoals wij die waarnemen. De fysica wordt de basis vanwaaruit alles begrepen moet worden. Alleen kennis die je proefondervindelijk kan verifiëren is geldige kennis. Het bestaan van God kan je niet verifiëren, zegt men, dus is de vraag naar God een zinloze vraag die je je niet moet stellen. Hetzelfde geldt voor de menselijke ziel en zin van het leven. En dat is de denktrant die tot op de dag van vandaag heersend is in onze scholen, universiteiten, maar ook in de medische wetenschap en dus ook in onze ziekenhuizen, ook al zijn deze in naam katholiek.

Ook in de biologie zou men op grote schaal deze filosofie aannemen en de ideeën van Darwin, die geen atheïst was en slechts een mechanische voor de evolutie van het leven voorstelde, werd gebruikt om het bestaan van God te ontkennen. Er ontstaat een serieus misverstand tussen wetenschap en geloof, als zou de biologische evolutie bewezen zijn (hetgeen niet waar is) en de Bijbel slechts een boek met legenden (hetgeen ook niet te verdedigen is). Vanuit protestantse hoek in Amerika is er de reactie van het creationisme en later Intelligent Design, die trachten Gods bestaan en de geloofwaardigheid van de Bijbel alsnog te redden ten opzichte van de moderne wetenschap. De Katholieke Kerk zal een behoedzamere opstelling kiezen en de tijd nemen om tot een oordeel over deze kwestie te komen. En daarmee zijn we aangekomen in de huidige tijd, die lijkt gekenmerkt te worden door een schijnbaar onoplosbaar conflict tussen geloof ene wetenschap.

===

Maar nu eerst dus nog wat filosoferen over de manier waarop wetenschap en geloof met elkaar door één deur kunnen. Zoals we al gezien hebben stellen de wetenschappers zich vooral vragen, en zoeken antwoorden op die vragen omtrent de de waarneembare wereld. De waarneembare wereld, daaronder verstaan we de kosmos, de levenloze natuur die door de fysica bestudeerd wordt, maar ook de chemie en de geologie. Dan komen we een keer uit bij de biologie, de studie van alle leven op aarde en wie weet ook buiten de aarde. We willen niet alleen weten wat er leeft, maar ook hoe het functioneert. Daarbij wordt de mens niet uitgesloten: wij hebben een biologisch lichaam, dat net als dat van de dieren beantwoordt aan de wetten van de natuur. Eten wij te veel, dan worden wij dik, ongezond dan worden wij ziek en eten we te weinig of niets dan worden we mager. Wij hebben te maken met dezelfde natuurlijke verschijnselen als elk ander levend wezen: licht, zwaartekracht, afstand, tijd en energie, materie opgebouwd uit atomen en moleculen. Wij even net als hogere diersoorten in populaties die soms met elkaar in aanvaring komen. Wij planten ons biologisch gezien niet anders voort dat de hogere planeten en dieren, namelijk geslachtelijk. Sinds de 19e en 20ste eeuw bestaan er ook menswetenschappen die nog op een iets ander niveau naar de mens kijken: de sociologie en de psychologie, bijvoorbeeld, maar ook de antropologie. In de psychologie trachten we meer te begrijpen van menselijke geest en u voelt al aan dat we dan naderen tot dat wat de religie over de menselijke geest zegt. Misschien is dat toch niet helemaal hetzelfde. De psychologie spreekt over het complexe geheel van onze gedachten en gevoelens, die weer niet te scheiden zijn van onze lichamelijke conditie. Maar als we vanuit de godsdienst over de menselijke geest spreken, schenkt die geest ons het vermogen om met God te communiceren in ons gebed, in de mystieke ervaring van Gods bestaan en liefde voor ons. Onze geest is het ook die straks, zo geloven wij, ons onze biologische of lichamelijke dood doet overleven. Sterker nog: Jezus heeft ons beloofd dat ons lichaam zich ooit op het einde der tijden op een bovennatuurlijke manier met onze onsterfelijke ziel zal verenigen. U begrijpt dat we nu aanbeland zijn bij zaken die buiten het bereik van de biologie en de menswetenschappen liggen. De vraag is of je deze kennis van de dingen van God, zijn bestaan, de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en de verrijzenis van het lichaam ook wetenschap kan noemen. Ik denk dat het antwoord ‘ja’ is, maar dan spreken we over de wetenschap die wij theologie noemen. Het grote punt is natuurlijk of onze tijd de theologie ook als ‘wetenschap’ wil erkennen, als een wetenschap waar zekere kennis aan te ontlenen is. Ik denk dat ook hier het antwoord ‘ja’ is, maar niet iedere wetenschapper of filosoof zal het hier mee eens zijn.

Waar het in de dialoog tussen wetenschap en geloof om gaat is dat iedere wetenschapper blijft bij waar hij of zij competent is. Indien een chemicus gespecialiseerd is in het de gedragingen van bepaalde stoffen onder bepaalde omstandigheden in een proefopstelling, dan is hij niet met geloofsvragen bezig. Het feit dat hij materie onderzoekt en de chemische processen die er zich kunnen voordoen, zegt eenvoudig weg niets van zijn ziel, zijn bestemming na dit leven, het bestaan van God, etc. Wel kan hij zich afvragen waar toch die complexe moleculen die hij bestudeert uiteindelijk vandaan komen en wie de bedenker is van de natuurwetten waaraan deze stoffen beantwoorden, maar dat is geen vraag voor tijdens de werkuren, want dan moet hij zijn proeven doen en zijn resultaten evalueren. Bij de koffie, thuis of in een studiekring kan hij deze filosofische vragen overdenken, wetend dat het filosofische en geen chemische vragen zijn. En gezien de verbazingwekkende wetmatigheden die geen stoffelijke maar een externe oorzaak moeten hebben, kan de chemicus tot de gedachte komen dat de chemische wetten misschien wel ontworpen zijn door een intelligente geest die aan de oorzaak van alle bestaan staat. Maar nogmaals: dit is geen chemie maar filosofie. En bij het nieuwsgierig bekijken van een kathedraal tijdens een buitenlandse vakantie kan hij geraakt worden door de schoonheid, of zelfs door een innerlijke stem die hem zegt dat hij gekend en bemind is door Degene die de architecten ook geïnspireerd hebben bij de bouw van deze kathedraal. Dan is hij – hoewel nog steeds chemicus van beroep – gelovige geworden.

Hetzelfde geldt natuurlijk voor de bioloog die de werking van – bijvoorbeeld – de zintuigen bestudeert, of de medisch onderzoeker die de oorzaken van kanker bij den mens tracht te vinden. Beide worden geconfronteerd met een biologische werkelijkheid die complex is en beantwoord aan voorgeschreven regels. De wetenschapper probeert die regels te begrijpen, opdat hij er zijn voordeel, of die van de patiënt, mee kan doen. Ook de fysicus, de bioloog of de medicus kan vaststellen dat de levenloze en de levende natuur frappante zaken aan het licht brengen, waarvan hij zich misschien op een dag afvraagt: waar komt dit allemaal vandaan? Waarom bestaat dit? Het had immers ook niet kunnen bestaan! Hoe kunnen zintuigen van dieren en de mens zo goed aangepast zijn aan de natuurkundige grootheden als licht, geluid, trilling en beweging? De verwondering kan de overhand nemen en men kan ontzag hebben voor de ordening en schoonheid van al deze dingen. Al deze afwegingen zeggen strikt genomen niets beslissends over het bestaan of niet bestaan van God, van de onsterfelijke ziel van vragen omtrent goed en kwaad, waar de godsdiensten en de theologen zich over uitspreken. De verwondering zou je wel als een vingerwijzing in de menselijke geest kunnen zien, iets dat ons wijst in de richting van God. Maar de gave van het geloof moet daar nog op volgen: de zekere conclusie dat God bestaat en met ons in een liefdesrelatie wil zijn, nu al tijdens ons aardse leven en uiteindelijk voor eeuwig.

Laten we nog even verder nagaan hoe wij kunnen komen tot de zekere kennis van God. Je zou kunnen zeggen dat er twee wegen zijn waarlangs dat kan gebeuren. De eerste is die van onze ingeschapen capaciteit om God te zien in de geschapen orde, in onze naast en onszelf en met ons redelijk verstand. Alleen de dwaas zegt dat er geen God bestaat zegt de psalmist. En ook de apostel Paulus is van mening dat ‘vanaf de schepping van de wereld zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd wordt, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid.1 In de Catechismus van de Katholieke Kerk vinden we nog de wegen waarlangs de mens tot het geloof in God kan komen, zoals ‘de orde en de schoonheid van de wereld’. Daarin ‘kan men God kennen als oorsprong en doel van het heelal.’2 En over de mens zegt de catechismus ‘Met zijn ontvankelijkheid voor waarheid en schoonheid, zijn gevoel voor het moreel goede, zijn vrijheid en de stem van zijn geweten, zijn verlangen naar het oneindige en naar geluk, stelt de mens de vraag naar het bestaan van God. Door dit alles heen wordt hij de tekenen van zijn geestelijke ziel gewaar. “Omdat de kiem van de eeuwigheid die hij in zich draagt niet tot louter stof te herleiden is, kan zijn ziel haar oorsprong alleen maar in God hebben”. De catechismus concludeert: “De vermogens van de mens stellen hem in staat het bestaan van een persoonlijke God te kennen. Maar opdat de mens in zijn intimiteit kan binnentreden, heeft God zich aan hem willen openbaren en hem de genade willen schenken om deze openbaring te kunnen ontvangen in geloof.3 Dara hebben we dus de tweede weg waarlangs de mens God kan kennen: door de openbaring. De gebeurt in de geschiedenis van de mensheid vi de grote figuren die we in het Oude en het Nieuwe Testament tegenkomen: Abraham; Mozes, de profeten, tot aan de ultieme wijze waarop God zich aan de mens heeft geopenbaard door als mens op aarde te verschijnen in de persoon van Jezus.

De theologie is dus die wetenschap die deze feiten uiteenzet op een systematische en rationele wijze. In die zin mag je haar dus een wetenschap noemen: een systematische vorm van kennen en begrijpen van God en zijn zelfopenbaring en in de geschapen wereld aan de mens. Dat is natuurlijk geen wetenschap die zich laat bewijzen door experimenten. Maar het is wel een plausibele uitleg van historische feiten die we ervaren als zijnde handelingen van God in de door Hem zelf geschapen tijd en werkelijkheid. God is dus kenbaar en tot zekere hoogte te begrijpen, ook al blijft Hij altijd ook een mysterie voor ons, Iemand die ons zogezegd overstijgt

Het probleem dat zich voordoet sinds de Verlichting vooral is dat de mens de wetenschap heeft willen inperken tot de hier en nu waarneembare werkelijkheid met de zinstuigen en het verstand als hoogste instantie voor het kennen van de waarheid uit te roepen. God en de openbaring heeft men als het ware buiten heeft willen sluiten. Dat doet sterk denken aan de hoogmoed van Adam en Eva, daartoe aangezet door de slang. Wij kunnen het wel zonder God. De schepping wordt daarmee in de wetenschap veelal gereduceerd tot een louter materiële en natuurlijke aangelegenheid en een eventuele goddelijke oorzaak voor het bestaan van de natuur wordt of buiten beschouwing gelaten of zelfs ontkend. Dan eindig je bij een werkelijkheid die er nu eenmaal is en waarbij je je geen vragen moet stellen als waar komt zij vandaan en met welk doel bestaat zij. Dat is een reductie van de werkelijkheid tot het hier en nu bestaande, waarneembare en beredeneerbare. Die stroming wordt aangeduid met materialisme en naturalisme en heerst vandaag in de wetenschappelijke wereld.

Een beeld deze situatie te beschrijven is die van de boogschutter, de boog en het doel waarop hij schiet. Wat de moderne wetenschap doet is de pijl bestuderen in volle vlucht, de snelheid analyseren, zijn vorm en het materiaal waaruit hij samengesteld is en de richting waarin hij vliegt, maar de boogschutter en het doel worden buiten beschouwing gelaten of hun bestaan wordt zelfs ontkent, de boogschutter zijnde God die de pijl van de geschapen werkelijkheid heeft afgevuurd en het doel zijnde de zin van ons bestaan.

De vraag is natuurlijk of de waarheid met deze moderne opvattingen over de wetenschap gediend is en daarmee of de mens met een dergelijke opvatting van wetenschap gediend is. Deze wetenschap is in staat de mens grote voordelen te brengen op allerlei terreinen van gezondheidszorg tot technologie, maar ze is niet in staat om de mens de zin van het leven te doen kennen, of zijn diepste geestelijke behoeften te bevredigen. Wat je dan ook ziet is dat aan het bed van onze zieken in de ziekenhuizen de modernste apparatuur is verschenen, maar de geestelijke ontbreekt die de mens zou kunnen bijstaan in de overgang naar de eeuwigheid bij God. Dat is jammer en zelfs dramatisch. Zo is het alleen maar betreurenswaardig als de wetenschapper niet erkent dat hij alles aan de Schepper te danken heeft, zijn verstand, de logica en het te bestuderen object. Zonder God zouden wetenschapper noch de te onderzoeken natuur bestaan. Bovendien wordt het onderzoek uiteindelijk zinloos, want waarom zouden wij in feite ons de moeite getroosten de natuur en de mens te onderzoeken indien het leven toch geen zin heeft. Zouden we ons dan niet beter onze tijd besteden aan plezier maken tot de dag dat we tot stof weerkeren? Het feit dat wetenschap bestaat moet te maken hebben met het feit dat het zin heeft haar te beoefenen, omdat het leven zin heeft en de mensheid met die wetenschapsbeoefening gediend is. Ja, het leven van de wetenschapper krijgt zin indien hij een bijdrage levert aan de kennis van de natuur en de mens in staat stelt de wereld waarin hij leeft te verbeteren.

We hebben al het positivisme genoemd als een nog steeds populaire opvatting in de wetenschap, ook al lijkt deze op haar retour te zijn. Allen de wetenschap zou volstaan om op alle menselijke vragen een antwoord te vinden. En die wetenschap is allen geldig indien de gevonden kennis geverifieerd kan worden met de zintuigen en het verstand. Andere waarheid of kennis is niet betrouwbaar. Het grappige is dat deze opvatting zichzelf weerlegt. Immers: de stelling dat de wetenschap alle vragen kan beantwoorden is zelf niet verifieerbaar! Je kunt deze stelling op z’n waarheidsgehalte testen in een wetenschappelijk experiment. Daarmee zegt de uitspraak in feite van zichzelf dat deze niet juist is. He is jammer dat er nog zoveel wetenschappers zijn, ook vandaag, die deze tegenspraak in zichzelf niet herkennen.

===

Een laatste deel wil ik besteden aan een aspect van de kennis van de mens en de werkelijkheid waarin we leven die ook in onze tijd erg in het gedrang is: de kennis van goed en kwaad. Dat is de ethische reflectie op het vraagstuk van geloof en wetenschap. De moderne wetenschap is zogezegd waardevrij. Het feit dat water uit waterstof en zuurstof bestaat is in zich niet goed of slecht. En of de zon nu rond de aarde draait of de aarde rond de zon is in zich niet moreel goed of slecht: het gaat om feiten in de kosmos die niet direct te maken hebben met besef van goed en kwaad. Ook in de levende natuur gaat het om feiten, ook al lijken we hier bij de hogere dieren al wel de eerste symptomen van normbesef aan te treffen, bijvoorbeeld bij hogere diersoorten in sociale groepen. Toch begrijpen we dat we een dolfijn, een hond of een chimpansee nog niet persoonlijk verantwoordelijke gehouden kan worden voor zijn daden. Wat hij doet is leven volgens de wetten der natuur en zijn instincten, gebruik makend van toch al zeer complexe hersenen met indrukwekkende vermogens, maar nog zonder vrije wil, zelfbewustzijn of een met de mens vergelijkbare taal en intelligentie. Dat besef van goed en kwaad komt in beeld bij de mens, die wel over capaciteiten beschikt die hem in staat stellen verantwoordelijkheid te dragen voor zijn daden. Hij heeft een vrije wil, besef van zijn bestaan en is zelfs in staat God te kennen, geholpen door de zelfmanifestatie van God aan hem. Dat brengt ons bij de moraal of ethiek, de studie van het goed of kwaad handelen van de mens.

We hebben gezegd dat in onze tijd de wetenschap overmatig ‘reductionistisch’ is, dus de werkelijkheid reduceert tot de natuurlijke orde, de materie. Wat opvalt is dat met dit wegvallen van God en de bovennatuur in het westerse denken ook het geloof in het bestaan van goed en kwaad afneemt. Men denkt dat er geen objectief goed en geen objectief kwaad meer bestaat. Besef van goed en kwaad zou afhangen van je opvoeding, de cultuur waarin je leeft en dus betrekkelijk zijn, gerelateerd aan iets tijdelijks, plaatselijks. Of men laat het helemaal afhangen van de privé-opvatting van de persoon en dan wordt het totaal subjectief. Paus Benedictus houdt niet op te spreken over dit zogenoemde relativisme wat onze tijd kenmerkt. Je ziet – zoals Mgr. Léonard ook heeft opgemerkt – dat vandaag nationale parlementen bepalen wat goed en kwaad is en dat men zich niet wenst te beroepen op andere diepere bronnen om over goed en kwaad te spreken, zoals de door christenen en niet-christelijke denkers al eeuwen voorgestelde natuurwet, die wetmatigheid die in het hart van de mens gegrift is en hem in staat stelt op op redelijke gronden objectief goed van objectief kwaad te onderscheiden. Of de joods-christelijke heilsgeschiedenis, waar God in heldere beginselen zich over goed en kwaad heeft uitgesproken.

Wat mij als bioloog daaraan het meeste opvalt is dat verlies van besef van God en de wereld van de geest in de samenleving gepaard gaat met verlies aan wetenschappelijk besef en rationaliteit. Staat u mij toe het ongeboren leven als voorbeeld te gebruiken. Biologisch er geen enkele twijfel over dat een bevruchte menselijke eicel menselijk leven is, ja een mens. Zoals Mgr. Léonard het graag pleegt te zeggen: ‘U en ik zijn een bevruchte eicel geweest’. Onze cultuur heeft altijd gevonden dat mensen andere onschuldige mensen niet zouden mogen doden. En toch vinden wij vandaag, tenminste als we naar de publieke opinie kijken, dat wij dat mogen doen. Voor mij is dat een voorbeeld, een schokkend voorbeeld zelfs, van hoe geloof en wetenschap hand in hand gaan, ook als het gaat om het bepalen wat werkelijk goed en kwaad is. Het doden van een onschuldig kind vind elke mens een gruweldaad. Voor de biologische wetenschap is er geen enkele goede reden om aan het mens-zijn van een menselijk embryo te twijfelen enkel omdat het nog niet geboren is, nog niet buiten de baarmoeder kan even, of nog moet innestelen in de baarmoederwand. De embryonale ontwikkeling is biologisch een volstrekt geleidelijk proces zonder wezenlijke verschillen tussen de menselijke vrucht in de ene of andere fase. Rationeel is er geen argument om van een overgang van nog geen mens zijn naar mens zijn te spreken. Ook de theologie laat ons zien hoe God kijkt naar het ongeboren leven als zo kostbaar en beloftevol. De Psalmist bezingt hoe hij geweven werd in de moederschoot en de profeet Jeremiah wist dat hij al van voor zijn geboorte geroepen was tot zijn edele ambt. Maar ook zonder de theologie kunnen concluderen dat we het leven in deze fase altijd moeten beschermen.

Maar de moderne wetenschap neigt ertoe de realiteit te reduceren tot materie en de mens dus tot ‘biologisch materiaal’, waarvan je je kan ontdoen indien de omstandigheid je daartoe aanzetten. Natuurlijk kunnen zwangerschappen ongewenst zijn, zeker als ze door verkrachting ontstaan zijn of bedreigend voor het leven van de moeder. Maar zijn dat omstandigheden die het legitimeren om een op zich volwaardig menselijk wezen van het leven te beroven? Zijn wij niet in staat om andere, ethisch verantwoorde oplossingen te bedenken? Geloof en wetenschap bevestigen hier elkaar en leiden tot eenzelfde ethisch standpunt. Waar het geloof wetenschappelijke kennis nodig heeft om haar theologische opvattingen ook materieel onderbouwd te zien, heeft de wetenschap het geloof nodig om het soms verduisterde verstand te verlichten en geen verkeerde filosofische en ethische standpunt in te gaan nemen.

Met deze woorden wil ik deze uitzending over wetenschap en geloof afronden. Indien u op deze uitzending wil reageren vraag ik u dat te doe door een e-mail te sturen naar biofides@radiomaria.be. U kunt de tekst en de audio-opname van deze uitzending terugvinden op mijn website www.biofides.be en ook daar kan u reageren. Ik zie met belangstelling uw berichtjes tegemoet u krijgt zeker antwoord.

Dit bericht is geplaatst in Radio Maria België, Wetenschap & Geloof met de tags , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.