Evolutie & Schepping

Op 6 maart 2012 vond de tweede uitzending van ‘Biofides’ plaats bij Radio Maria België, rechtstreeks vanuit de studio in Egenhoven bij Leuven. En in een programma over biologie en geloof kon het thema van ‘Evolutie & Schepping’ niet langt op zich laten wachten. Zijn die twee met lekaar te verzoenen of staan wetenschap en geloof hier diametraal tegenover elkaar. En indien er een brug te slaan is tussen de biologische evolutietheorie en het geloof in een Schepper van hemel en aarde, hoe moeten we ons die ‘brug’ dan voorstellen. U kunt de opname hier opnieuw beluisteren en eventueel de tekst meelzen. Indien u het werk van Biofides waardeert, gedenkt u ons dan met een gift. Gebruik van opname en/of tekst alleen na toestemming. 

[soundcloud url=”http://api.soundcloud.com/tracks/43320768″ iframe=”true” /]

Integrale tekst van de uitzending. 

INLEIDING

Beste luisteraar,

Het is met genoegen dat ik mij vandaag voor de tweede keer tot u mag richten in het programma Biofides, het programma van Radio Maria dat handelt over biologie en geloof. Mijn naam is Vincent Kemme, ik ben oud-leraar biologie, eerst in Nederland, dan aan de Europese Scholen in Brussel en nog enige tijd in het Vlaamse onderwijs en ik heb mij altijd bijzonder geïnteresseerd in de relatie tussen biologie en geloof en daartoe ook theologie gestudeerd in Brussel. In de eerste uitzending heb ik iets meer over mijn achtergrond verteld en u kunt de teksten van mijn uitzendingen altijd nalezen op de website www.biofides.be onder het hoofdje Radio Maria. Dit radioprogramma is genoemd naar mijn apostolaat Biofides, een persoonlijk reflectie over hoe de wetenschap die ik studeerde zich verhoudt tot ons geloof. We lopen allemaal wel eens tegen die grote vragen op die over ons aardse leven gaan, over waar we vandaan komen als mens, onze gezondheid, ons milieu, maar ook ziekte en dood. Ons biologisch bestaan kunnen we als gelovigen niet los zien van ons geestelijk leven. Maar dat roept soms vragen op die niet eenvoudig voor iedereen te beantwoorden zijn. Biofides wil een bijdrage zijn aan een beter begrip om de relatie tussen ons geloof in God en ons aardse bestaan beter te begrijpen, zodat we ook steviger staan in het geloof. Ons geloof is namelijk niet alleen een zaak van aanvoelen of ervaren maar ook een zaak van gezond verstand, zegt de Kerk. Het geloof wil begrepen worden. Maar ook ons aardse bestaan gaat altijd met een of andere vorm van geloof gepaard, zelfs bij de ongelovige die ‘gelooft’ dat er niets meer is dan dat hij ziet of kan aanraken.

Vandaag wil ik het met u hebben over een van de meest op de voorgrond springende onderwerpen in de relatie tussen biologie en geloof: schepping en evolutie. Dat is een onderwerp dat altijd voor geanimeerde discussies zorgt en ik wil vandaag een poging doen om u wat wegwijs te maken in dit betrekkelijke mijnenveld van opvattingen. We gaan misschien geen antwoord op al onze vragen krijgen, omdat niet alles geweten is noch door de gelovige, noch door de wetenschapper en omdat onze tijd beperkt is.

Aarzelt u niet mij naar aanleiding van deze uitzending uw vragen of opmerkingen te mailen, naar biofides@radiomaria.be, een speciaal e-mail adres dat voor dit programma is aangemaakt. Ik hoop iets van u te vernemen.

II. EVOLUTIEBIOLOGIE

Laten we beginnen bij de evolutietheorie. Om die goed af te kunnen zetten tegen ons geloof moeten we eerst eens goed nagaan wat we onder evolutie verstaan. Ik geef daarbij de heersende opvatting over die theorie in de wetenschap die ook door de Kerk gehanteerd wordt. Daar bestaan nog wel eens misverstanden over. De evolutietheorie is een biologische theorie over het ontstaan en de ontwikkeling van het leven op aarde. Die kan nog uitgebreid worden naar de studie van het ontstaan van de kosmos en ons zonnestelsel, wat het terrein is van de kosmologie.

Volgens deze uitgebreide versie van de evolutietheorie is ons universum 14 miljard jaar geleden ontstaan en ons zonnestelsel 5 miljard jaar geleden. Onze aarde zou 4,5 miljard jaar oud zijn en het eerste leven zou 3,6 jaar geleden uit een oersoep zijn ontstaan en zich ontwikkeld hebben tot meercellig en complex plantaardig en dierlijk leven, inclusief onze eigen soort, de mens. De theorie is gebaseerd op een aantal zaken die in de wetenschappelijke wereld voor zeker worden gehouden, zeg maar feiten. Zo heeft de Big Bang theorie aangetoond dat het universum een begin kent en de leeftijd kent die wij genoemd hebben. Ook de verdere kosmologische gebeurtenissen zijn behoorlijk zeker, net als de leeftijd van de aarde. Dan blijkt materie in staat tot zelforganisatie en de vorming van grotere moleculen die noodzakelijk zijn voor leven, zoals aminozuren en erfelijksheidsdragende stoffen. Er lijken celstructuren te kunnen ontstaan die zich dan weer kunnen samenvoegen tot meercellige organismen, met gespecialiseerde weefsels en organen en zo verder.

Een van de belangrijke onderliggende feiten is de vondst van fossielen in op leeftijd te dateren aardlagen, waardoor men in staat is een reconstructie te maken van de geschiedenis van het leven op aarde in de tijd. Zo weten we ook ongeveer wanneer de mens is ontstaan uit een met de andere mensapen gemeenschappelijke voorouder.

In de evolutietheorie maken we een onderscheid tussen dat wat we feiten noemen en de manier waarop de evolutie in zijn werk gaat. Charles Darwin was het niet die voor het eerst bedacht dat er evolutie had plaatsgevonden – dat had men eeuwen eerder al wel eens geopperd, maar wel hoe het mechanisme naar zijn oordeel kon werken: door toevallige veranderingen in de genetische aanleg, gevolgd door natuurlijke selectie bleven de meest aangepaste  individuen in een groep. Aangevuld met de toegenomen kennis over de genetica en de populatiebiologie, dat is de biologie van groepen organismen van een bepaalde soort in een bepaald gebied,  ontstond er een moderne synthese, die alle mogelijke feiten met elkaar in verband bracht en tot een, indrukwekkende visie leidde die de evolutie van het leven kon verklaren en die we in de wetenschap een theorie noemen. Dat is niet zomaar een theorie, uit de duim gezogen, maar een totaalvisie op een heel scala aan wetenschappelijke waarnemingen die met elkaar in verband gebracht zijn en uitspraken doet over de onderlinge samenhang, de oorzaken van verschijnselen en zelfs voorspellende uitspraken wil doen. Zo’n wetenschappelijke theorie zegt iets over – in dit geval – de levende en levenloze natuur, dat is alles wat er zich afspeelt in de tijd en de ruimte en dat een materiële en energetische basis heeft. Ons universum is opgebouwd uit tijd, ruimte, materie en energie en die vier zijn blijkbaar in staat gebleken leven voort te brengen op aarde en wellicht ook nog wel elders in het heelal. De natuurwetenschappen houden zich daarmee bezig en zeggen niets over de bovennatuur of God. Zo zegt de evolutietheorie dus ook niets over het bestaan van God of over de vraag of het heelal geschapen is: daarover spreekt de godsdienst en de theologie. Helaas doen natuurwetenschappers, biologen en natuurkundigen, wel eens uitspraken over het al dan niet bestaan van God en of de wereld geschapen is, maar daarmee gaan ze buiten hun boekje, want ze hebben niet de instrumenten noch de competentie om daar iets over te zeggen. God is immers geest, immaterieel, oneindig, buiten de ruimte en dus niet te benaderen door de natuurwetenschap. Op dit terrein worden nog wel een s fouten gemaakt, wat aanleiding geeft voor gelovigen om de natuurwetenschappen te wantrouwen. Maar dat hoeft dus niet: het enige waar we op moeten letten is of de biologie niet iets zegt over waar ze geen verstand van heeft: het bestaan van God en zijn scheppend handelen. Natuurlijk raken schepping en evolutie elkaar, maar we mogen ze niet met elkaar verwarren.

SCHEPPING

Hoog tijd om met u na te gaan wat we dan precies onder schepping verstaan, om het straks in verband te kunnen brengen met die evolutietheorie. Onder schepping verstaan we dat wij, joden, christenen en moslims, geloven dat de werkelijkheid waarin wij leven niet ‘zomaar’ bestaat of het product is van griezelige mythologische vertellingen van elkaar bestrijdende godheden, maar van één God die de wereld uit het niets heeft voortgebracht en haar ‘goed’ gemaakt heeft, met de mens als voltooiing ervan naar zijn beeld. We komen op dat idee door de oude vertellingen die we in de joods-christelijke bijbel terugvinden in de eerste hoofdstukken van het boek Genesis, maar de scheppingsgedachte komt in de gehele bijbel terug, in de psalmen en ook in het Nieuwe Testament. De gelovige ziet in de natuur ‘het werk van Gods handen’ en looft zijn schepper die alles in wijsheid heeft geschapen. Niet alleen de bijbel getuigt van dit geloof maar de gehele christelijke traditie en vele christelijke schrijvers en denkers hebben dit thema opgenomen in hun teksten. De persoon van Jezus Christus, in wie wij God herkennen, is niet los te denken van dit scheppingsgeloof, Hij ‘in wie alles geschapen is en door Wie alles zou zijn ontstaan. Net als Gods Geest die wij kennen van Pinksteren, maar al tegenkwamen toen Hij oer de wateren zweefde in het begin. Een bijzonder vermelding verdient ook het leergezag van de katholieke Kerk die Jezus gesticht en met Pinksteren geboren, dat onder leiding van de bisschop van Rome zich al tweeduizend jaar uitspreekt over het geloof in God de almachtige Vader, Schepper van Hemel en aarde. Bij dit alles krijgen we weinig inzicht in het al dan niet geëvolueerd zijn van het leven. Hier en daar kan men vermoeden dat daar iets van terug te vinden is, zoals in de chronologie van het eerste scheppingsverhaal of in sommige telsten van oude christelijke schrijvers, maar de kwestie komt in gelovige kringen pas aan de orde bij het ontstaan van de evolutiebiologie in de 19e eeuw. Dan lijkt er opeens een spanningsveld te ontstaan tussen de nieuwe theorieën en de oude bijbelteksten en die spanning moet opgelost worden. Daartoe worden diverse pogingen gedaan, waarvan ik er hier drie noem: het creationisme, intelligent design en een katholieke visie op het vraagstuk.

Onder creationisme verstaan we meestal het antwoord op de evolutietheorie vanuit bepaalde protestantse en evangelische kerkelijke gemeenschappen, die de bijbel graag erg letterlijk interpreteren. Indien de bijbel zegt dat de de wereld i zes dagen is geschapen, neemt men dat letterlijk gaat men uit van zes maar vierentwintig uur, waarin God door het verrichten van een reeks grote wonderen lichte en duisternis, land en zee, zon en maan, planten dieren en mens geschapen zou hebben. Omdat het Woord van God onaantastbaar is moet de wetenschap zich vergissen en wordt deze verdacht van een groots complot tegen het christelijk geloof. Men toont aan dat er in de evolutietheorie nog grote onopgeloste problemen, vooral aangaande het mechanisme en tracht ook de voor de wetenschap vaststaande feiten onderuit te halen, waarbij het onduidelijk is of men dat doet omdat men er kosmologische, geologische of biologische argumenten voor heeft, of omdat men tegen elke prijs aan de letterlijke interpretatie van de bijbel wil vasthouden.

De bijbelwetenschap van haar kant toont echter aan dat er nogal wat bezwaren aan deze benadering kleven. In de eerste plaats is Genesis 1, zuiver natuurkundig gezien, problematisch, als het licht er eerder is dan de zon, de maan en de sterren. Bovendien komt de chronologie van Genesis 1 niet overeen met die van het tweede scheppingsverhaal in Genesis 2, waar de dieren na de man en niet voor de mens zoals in Genesius 1 geschapen worden. De letterlijke interpretatie stelt ons hier voor grote vragen. Daar komt bij dat zelf in de bijbel zelf, bij de apostel Paulus, sprake is van een andere manier van interpreteren van de bijbel: de allegorische betekenis. Niet alles in de bijbel wil een historisch verslag van feiten zijn, maar eerder een beeld dat een bepaalde gedachte of geloofspunt moet verduidelijken. Dan heeft de bijbelwetenschap belangrijke vorderingen gemaakt in de kennis van het ontstaan van teksten, die bepaalde spanningen tussen bijbelgedeelten kunnen verklaren. En men heeft de diverse literaire genres, noem ‘typen teksten’ die de bijbel kent van elkaar weten te onderscheiden, zoals historische vertellingen, parabels, hymnen, wijsheidsliteratuur, etc. Het is dus verre van verstandig zomaar een tekst van misschien wel drieduizend jaar oud letterlijk te nemen, alsof het om een verslag van een wetenschapsjournalist uit onze tijd zou gaan. Zeker is dat de schrijvers van de scheppingsverhalen niet de intentie hadden om een kosmologisch-biologisch handboek te schrijven, wetenschappen die pas vele eeuwen na hen zouden ontstaan. En voor zover we teksten als die van Genesis 1 historisch zouden moeten verstaan, mogen we ons – ook van de Kerk – realiseren dat de schrijvers van toen zich bedienden van de kennis, de cultuur en de taal die hen toen er beschikking stond en niet van die van onze tijd. Waar het om gaat in de bijbellezing is te achterhalen wat God, die toch de auteur blijft van de geïnspireerde teksten, ons doorheen deze teksten wil zeggen en niet wat wij er in willen lezen, op grond van onze vooringenomen vragen. En dan halen we geheel andere informatie uit de scheppingsverhalen, zoals dat de wereld niet toevallig is ontstaan, en dat er één God is die daar voor verantwoordelijk is, niet velen, en dat die God intelligent en almachtig, want hij spreekt en schept vanuit het niets. En dat Hij goed is, want alles wat Hij maakt is goed. En dat Hij in de mens een wandelende icoon heeft in zijn schepping, gemaakt als wij zijn, man en vrouw, zeer goed, naar zijn beeld en gelijkenis. Al bij de kerkvaders, die in de eerste eeuwen na de apostelen leefden, was een meer allegorische uitleg van Genesis 1 geen uitzondering. Men trachtte de teksten vooral geestelijk te verstaan en zeker niet als een moderne bioloog. Het creationisme, dat een negentiende-eeuwse reactie is in Noord-Amerikaanse protestantse kringen, maar ook vandaag in onze streken nog aanhang heeft, heeft dus weinig grond om op te staan en ook de Katholieke kerk wijst een irrationele bijbellezing die geen rekening houdt met de kerkelijke traditie noch met de moderne bijbelwetenschap scherp af.

Een andere kritiek op de benadering is die van het zg. concordisme: men wil met alle geweld bijbel en wetenschap bij elkaar brengen is is bereid daartoe hetzij de geloofsinhoud, hetzij de wetenschap of beide geweld aan te doen. Genesis 1 én de evolutietheorie moeten als het ware op elkaar passen. Dat is gevaarlijk want men eindigt met slechte bijbelwetenschap én slechte wetenschap en de waarheid wordt van alle kanten geweld aan gedaan. Dit is even slechts als het daartegenover staande discordisme, waar men stelt dat wetenschap en geloof onverzoenlijk zijn en totaal los van elkaar gezien moeten worden als waarheden uit gescheiden werelden. Alsof er twee werelden zijnen twee niet let elkaar te verzoenen waarheidsterreinen. Dat is filosofisch onaanvaardbaar en wordt ook de de Kerk afgewezen.  Men moet geloof en wetenschap ieder op het eigen terrein de waarheid trachten trachten te laten vinden om vervolgens met elkaar in dialoof te gaan over wat men voor waar houdt. Dat kan betekenen dat de wetenschapper zijn mening bij moet stellen, als hij per ongeluk of express een wetenschappelijk onverdedigbaar atheïsme heeft aangenomen, maar ook de theoloog moet zijn mening misschien herzien indien hij een bijbelse tekst iets te simpel had opgevat en te weinig de diepere betekenis ervan had onderkent. De wetenschapper kan hem genezen van een te snel getrokken conclusie, bijvoorbeeld over de kosmos of de levende natuur.

Een andere variant die ook vanuit het protestantisme komt overwaaien is die van de Intelligent Design. Het gaat om groepen van natuurwetenschappers die zoeken naar aanwijzingen in de biologie, de fysica voor de gedachte dat het leven intelligent ontworpen is. Dat is op zich misschien een goed bedoelde poging om wetenschap en geloof met elkaar te verzoenen, maar bij nadere beschouwing blijkt deze niet zonder problemen te zijn. Het probleem zit ‘m in het ondoorzichtig met elkaar vermengen v van religieuze, filosofische en natuurwetenschappelijke redeneringen. Dat maakt een gesprek erg ondoorzichtig, vooral als de gesprekspartners niet dezelfde religie of filosofie hanteren. Zo zal een ongelovige bioloog uitstekend met een gelovige bioloog over evolutie kunnen spreken, zolang ze het bij de biologie houden en hun gesprekken voeren op biologische argumenten. Indien de een, gedreven door geloof of wat dan ook, roept dat dit organisme intelligent ontworpen moet zijn, is het gesprek afgelopen, omdat het onmogelijk is biologische argumenten voor of tegen intelligent ontwerp aan te voeren. Wie namelijk ontwerp zegt zegt ontwerper, intelligentie van onstoffelijke, metafysische aard. Het is een filosofische gesprek geworden, ook interessant, maar niet relevant voor de biologie. Voor een heldere discussie over biologische evolutie is het van belang slechts met biologische of natuurwetenschappelijke argumenten te werken, voor de zuiverheid en dus de kwaliteit van de discussie. Wil men argumenten voor intelligent ontwerp aanvoeren, dan moet men dat doen in een filosofische discussie die ook het recht heeft gevoerd te worden, maar niet op een ondoorzichtige manbier vermengd met biologische theorievorming. De evolutiebiologie houdt zich bezig met het leven en de ontwikkeling daarvan in de tijd, niet met de vraag of er achter de schermen misschien een intelligente ontwerpen bezig is. Ook de katholieke kerk is geen aanhanger van deze beweging omdat de Kerk erg hecht aan zuivere discussies waarbij de autonomie van elk vakgebied gerespecteerd wordt en zaken niet op een verwarrende wijze met elkaar vermengd worden, zoals dat ook bij het creationisme gebeurde. Een voorbeeld: een gewone lichaamscel is een uiterst complex geheel met vele componenten en een ingewikkelde werking. Er zijn veel filosofische argumenten die ons kunnen doen denken aan een intelligentie die er achter schuilgaat, maar het gevaar is dat we gaan denken dat God dat ding in elkaar heeft gezet. Terwijl het niet uitgesloten is dat die cel gewoon evolutionair is ontstaan, wat biologische verklaarbaar is. Als die cel intelligentie verraad – en dat doet hij – dan is dat op een heel ander niveau dan het simpele idee van ontwerp. Er is dus heel wel een evolutionaire verklaring van die cel denkbaar die een bovennatuurlijke oorzaak niet uitsluit, maar ook niet nodig maakt binnen de biologie, ja zelfs storend voor het biologische debat over het ontstaan van die cel. Men moet die zaken niet met elkaar vermengen of verwarren, net zo min als dat je ze geheel en al van elkaar moet loskoppelen of scheiden. Je moet ze goed van elkaar onderscheiden.

DE KATHOLIEKE VISIE

En zo komen we langzamerhand bij een benadering van het vraagstuk evolutie en schepping die we voor geloofwaardig kunnen houden, zonder daarmee te zeggen dat alles nu opeens duidelijk zal zin. De benadering die ik de katholieke zou noemen, en die door de pausen en de katholieke autoriteiten op dit gebied wordt aangehangen is er een die een groot respect heeft voor de wetenschap. De katholieke traditie is in hoge mate zelf de bakermat van de moderne wetenschap, zodat zij er onmogelijk wantrouwig tegenover kan staan. Met de menswording van Christus op aarde is een te meer gebleken dat het aardse een betrouwbare zaak is – anders zou Gods zijn immers het vlees niet aangenomen hebben. In feite wisten we dit al omdat God de aarde ‘goed’ geschapen had, zoals we in Genesis 1 lazen. Indien de aardse werkelijkheid goed en betrouwbaar in elkaar zit is, loont het ook de moeite om haar te onderzoeken, want de onderliggende natuurwetten zullen niet zomaar veranderen en onze resultaten zullen dus betrouwbaar zijn, ook voor latere toepassing. Toen in de mMiddeleeuwen de geschiften van de Griekse filosoof Aristoteles, misschien wel de eerste bioloog ooit, vertaald werden in het Latijn gingen de christelijke theologen en filosofen zoals Albert de Grote en Thomas van Aquino dan ook aan de slag en legden de basis voor de natuurwetenschap. Die ging in latere tijden haar eigen weg en maakte zich los van het geloof, wat leidde tot wetenschap die nogal eens in de verleiding kwam het geloof naar het rijk van de fabelen te verwijzen. Dat is ook wat er met de evolutiebiologie gebeurd is en waardoor deze wetenschap de reputatie heeft atheïstisch te zijn, het bestaan van God te loochenen, wat in feite dus helemaal niet het geval is. Mijn eigen professor evolutiebiologie aan de Universiteit van Utrecht ontkende stellig dat haar vakgebied iets met theologie of geloof te maken had: voor die vragen moet je niet bij mij zijn, antwoordde ze mij eens. Maar er heerst het idee dat wetenschap en geloof met elkaar in strijd zouden zijn. Er zijn wel eens misverstanden geweest maar in het katholieke denken is het zo dat wetenschap of rede aan de ene kant en geloof aan de andere kant gezien worden als twee vleugels waarmee de menselijke geest opstijgt tot de waarheid. Ieder vanuit het eigen vakgebied is op zoek naar waarheid en het is ondenkbaar dat er twee waarheden zouden bestaan die niet met elkaar in overeenstemming te brengen zijn. Indien er tegenspraak is, kan dat slechts een kwestie van misverstand zijn, bij één van beide of beide gesprekspartners: de wetenschapper en de gelovige. In het debat over evolutie en schepping is dat niet zelden het geval, door minder gelukkige bijbelinterpretatie of pretentieuze uitspraken van biologen over godsdienst.

Hoe moeten we ons dus de evolutie als schepping voorstellen? Laten we dus aannemen dat wat de evolutiebiologen zeggen niet onzinnig is, ook al zitten zij nog met vele vragen  en onopgeloste problemen, vooral over het mechanisme van de evolutie. Darwin’s toevallige mutaties, selectie en aanpassing lijkt niet te volstaan om de complete evolutie van het leven te verklaren. Er zijn aanvullende voorstellen gedaan over de rol van embryologische mechanismen die een rol spelen, symbiose van levensvormen die zo tezamen een nieuwe soort zouden vormen, genetische veranderingen in populaties als gevolg van veranderende ecologische omstandigheden, maar een sluitend plaatje van het evolutieproces van het leven van primitief naar complex is nog allerminst gemaakt. Er lijken nog meer vragen te zijn dan antwoorden. Ook de overgang van levenloze naar levende materie is nog een groot probleem, net als de evolutie van de mens, daar wij hij een vrije wil krijgt die hem in staat stelt te zondigen en waardoor hij een verlosser nodig zal hebben. De mens is wezenlijk anders dan het dier maar hoe we die sprong gemaakt hebben blijft vooralsnog onduidelijk. Toch mogen we niet uitsluiten – en ook de Kerk doet dat iet – dat hier natuurlijke verklaringen voor gevonden zullen worden. Het is onverstandig om God  direct binnen te leiden in het debat, om als verklaring te dienen, want daarmee verlagen we God tot een natuurlijke factor in het proces of een soort tovenaar zonder publiek. Bovendien moeten we Hem dan weer afvoeren indien we over twintig jaar een biologische verklaring vinden voor de gebeurtenis waarvoor we Hem als verklaring hadden opgevoerd. Nee, de katholieke benadering laat de natuur de natuur zijn en God God. De natuur biedt overigens genoeg aanwijzingen om aan een bovennatuurlijke oorzaak voor het proces te denken. Een argument is dat de aarde lang genoeg heeft bestaan om langs de weg van biologische evolutie denkbaar te maken, maar niet indien deze totaal ongericht en toevallig zou zijn, wat door veel evolutiebiologen wordt aangenomen. Dat betekent dat er dus sprake zou moeten zijn van een niet-toevallig richtinggevend principe dat op een bovennatuurlijke manier, niet op een natuurlijke manier, inwerkt op het proces. Een ander fenomeen dat aan een metafysische, bovennatuurlijke factor doet denken is die van de eenheid in verscheidenheid in de natuur: het verschijnsel dat wij bijvoorbeeld allemaal drager zijn van hetzelfde type genetisch materiaal maar toch zeer verschillend zijn qua soorten, of dat we allemaal uit cellen opgebouwd zijn die zeer vergelijkbaar zijn, maar zich heel verschillende levensvormen aannemen. Een moeilijk natuurlijk te verklaren fenomeen is ook de toename in complexiteit in de evolutionaire geschiedenis, die op grond van een toevallig ongericht proces dat evolutie volgens de biologen is, niet te verklaren is. Nog een filosofisch interessant feit is dat de biologie, ja ook de evolutiebiologie, zich laat begrijpen door een intelligent wezen als de mens. Dat verraad een intelligentie die er als er ware al vanaf begin in heeft gezeten en die ook blijkt uit de processen van celcodering of het gedrag van dieren en niet in de laatste plaats de mens. De doelgerichtheid die we in de natuur aantreffen, als ook in het evolutionair proces, heeft nog tevergeefs op een natuurlijke verklaring gewacht en lijkt ook alleen door een bovennatuurlijke factor verklaard te kunnen worden. Het lijkt alsof het leven getrokken wordt naar zoets als een voltooiing die het evolutiepoces in de mens bereikt. En dan blijkt de evolutie een soort te hebben opgeleverd die zich kenmerkt door niet alleen een lichaam maar ook een geest, die hem niet allen intelligent maar ook vrij maakt, zelfbewust, persoon.  En wie geest zegt, zegt transcendent, boven de natuur, onstoffelijk, en eeuwig. Het <wordt redelijk om aan te nemen dat, ook al is de evolutie een biologische proces dat volledig natuurlijk te verklaren is, het niet zou plaatsvinden indien er ook niet een bovennatuurlijke oorzaak is, die samen let de natuurlijke oorzaak voor het eindresultaat zorgt. De natuurlijke factor doet zich gelden i het feit dar de kosmos de elementen, stoffen en moleculen kan opleveren die nodig zijn voor het leven en dat leven zich kan evolueren, van vorm van veranderen. De bovennatuurlijke factor bestaat er dan in dat het gebeurt, terwijl het ook niet zou kunnen gebeuren, dat het doelgericht gebeurt, dat het intelligent ineen zit, dat er een toename is in complexiteit, en dat er een geestelijk wezen uit voorkomt waarvan de geest de biologische dood overleeft.

Deze visie laat ook ruimte voor wetenschap die een activiteit is van dat geestelijk zo begaafde product van de evolutie, de mens, die de intelligente wetmatigheden in de natuur kan ontdekken. Het is een benadering waarbij God echt God mag zijn en blijven en niet van stal wordt gehaald om voor onopgeloste vragen als tijdelijke stoplap te dienen (de God van de gaten). Zowel de natuur als de schepper worden zo maximaal recht gedaan. Die natuur is door hem in het bestaan groepen, wordt door hem gedragen en door Hem tot voleindiging gevoerd, zonder dat God daarbij inbreekt in de door hemzelf geschreven natuurwetten die de wetenschapper onderzoekt. De wetenschapper moet er voor wake dat hij het evolutionaire proces niet reduceert tot een zuiver materiële aangelegenheid, maar toelaat, de ogen ook wil openen voor die goddelijke component, zonder welke hij helemaal iets te onderzoeken had. Het reduceren van de evolutie tot een louter biochemisch proces levert ook te veel onbeantwoorde vragen op en doet zo ook geen recht aan de natuur zelf die ervan getuigt dat er meer aan de hand is dan alleen biochemie en genetica, zonder daarmee god als natuurlijke factor te zullen vinden.

In dit verband wordt vaak de vergelijking gemaakt met de muziek. Voor een stuk pianomuziek is een piano en een pianist nodig. Beide zijn nodig voor het ten gehore brengen van de muziek. Zonder piano ka de pianist geen muziek ten gehore brengen en de piano is zonder pianist ook tot niets in staat. De oorzaak van de muziek moeten we zoeken op twee wezenlijk verschillende niveaus: die van et instrument, de materie en die van de pianist, de veroorzaker en voltooier van het muziekwerk. Zo zouden we de samenwerking van de Schepper en de natuur kunnen beschouwen in hetgeen we evolutie van het leven noemen. Mogelijk kan dit beeld ons helpen.

Een woordje ook over toeval in dit verband. Een Franse geleerde op dit terrein, Jean-Michel Maldamé, aan wie ik veel van wat ik u zeg ontleen en die lid is van de Pauselijke Academie van Wetenschappen, zegt: ‘Het is geen toeval dat er toeval is. Zeker, in de natuurlijke orde zijn er toevalsprocessen die ook in de evolutie hun rol spelen. Darwin had dus niet helemaal ongelijk. Maat dat dat toeval er in het universum is, is geen toeval: het behoort tot de dingen die God aan de kosmos mee heeft gegeven, zoals tijd en ruimte en verzekerd ook een zekere autonomie van de natuurlijke orde, die op basis van de door God geschreven natuurwetten uitstekend ka functioneren zonder direct goddelijk ingrijpen. Desondanks blijkt die natuurlijke orde in een proces met een richting leven voort te brengen dat het niet zou voortbrengen als de natuur helemaal aan zichzelf overgeleverd was. De Geest van God voert de natuurlijk orde naar zijn einddoel en bereikt die in de mens. Er is dus sprake van twee niveaus van het al dan niet bestaan van toeval: die in de natuur en die in de bovennatuur. Voor de eerste, in de natuur, is plaats, maar voor de tweede, bij God is die ruimte er niet.

Of af te sluiten wil ik nog wat vertellen over wat de Kerk over evolutie en schepping gezegd hebben. Zoals ik al gezegd heb heeft de Kerk altijd een fundamenteel positieve houding ten aanzien van de wetenschap, dus ook de biologie, aangenomen. In de Catechismus van de Katholkeke van 1992 onder nummer 283 zegt de Kerk over de vraag naar de oorsprong van de wereld en van de mens dat wetenschappelijke onderzoekingen “op schitterende wijze onze kennis omtrent de ouderdom en de dimensies van de kosmos, het ontstaan van de vormen van leven, het verschijnen van de mens verrijkt hebben”. Over eventuele spanningen tussen geloof en wetenschap zegt het Tweede Vaticaans Concilie: “Daarom zal het methodisch onderzoek op welk wetenschappelijk gebied dan ook, mits het echt wetenschappelijk (…) geschiedt, nooit werkelijk in strijd zijn met het geloof, omdat de profane werkelijkheden en de geloofswerkelijkheden hun oorsprong hebben in dezelfde God”. De Kerk zal hetgeen de wetenschap beweert tegen het licht van de theologie van de openbaring en dat van de filosofie houden. Daarbij wijst de Kerk de wetenschap op haar beperkingen. Zo stelde de huidige paus Benedictus XVI nog voor zijn pauskeuze als kardinaal Ratzinger ‘dat het kosmologische en biologische mechanisme van evolutie niet kan verklaren wat de wereld en de mens ten diepste zijn: schepselen van God.’ De theologie, anders gezegd, geeft antwoorden op vragen die de kosmologie en de biologie laten liggen.

Ook ten aanzien van de evolutiebiologie neemt de Kerk dus een positieve en welwillende houding aan. In 1950 heeft zij de evolutietheorie bij monde van paus Pius XII in zijn encycliek Humanis Generis betiteld als ‘een serieuze hypothese’, weliswaar naast andere hypothesen. De Kerk heeft daarbij bijzondere belangstelling voor de schepping van de mens. Deze is immers – zo zegt de scheppingstheologie – ‘naar Gods beeld en gelijkenis gemaakt’. Pius XII stelt dat “het kerkelijk leergezag zich er niet tegen verzet, dat de leer van het “evolutionisme” nader wordt bestudeerd en bediscussieerd, te weten de evolutieleer in zover zij het ontstaan van het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof nagaat. Want het katholiek geloof verplicht ons te houden, dat de zielen onmiddellijk door God geschapen worden.” Pius XII maakt dus een duidelijk onderscheidt tussen de natuurlijke orde van de mens biologisch gezien en de geest of de ziel, die de mens maakt tot een transcendent wezen, die in staat is God te kennen, met hem te communiceren en de biologische dood zogezegd te overleven.

In 1996 stelde dezelfde paus voor de leden van zijn Academie voor Wetenschappen, dat op grond van ‘nieuwe gegevens’ de evolutietheorie als ‘meer dan een hypothese’ mocht worden beschouwd. Wat zoveel inhoudt als dat de evolutietheorie – in wetenschapsfilosofische termen – neigt naar de status van een wetenschappelijke theorie. En een wetenschappelijke theorie is een breed geaccepteerde en veelomvattende wetenschappelijke opvatting die steunt op vele waargenomen feiten en deeltheorieën. De wetenschappelijke gemeenschap – niet in de eerste plaats door de kerkelijke gemeenschap – houdt zo’n theorie voor ‘waar’ zolang door andere bevindingen het tegendeel niet gebleken is. Daarmee heeft de paus dus duidelijk willen maken, dat de Kerk de evolutietheorie serieus neemt en niet vijandig tegenover de evolutietheorie staat. Wel heeft hij daarbij opgemerkt dat er een veelheid van evolutietheorieën bestaan, en dat niet elke theorie op evenveel steun van de Kerk kan rekenen, afhankelijk van hun filosofische uitgangspunten. Wat de paus daarmee dus niet heeft gezegd, maar wat hem wel in de mond is gelegd, is dat hij daarmee de neo-darwinistische evolutietheorie die uitgaat van een volledig toevallig en ongeleid proces omarmd zou hebben.

Kardinaal Ratzinger, onze huidige paus, heeft als voorzitter van een Internationale Theologencommissie in 2004 een verklaring onderschreven waarin gesteld wordt dat de Kerk “geen probleem heeft met ‘de evolutieleer’ zoals de meeste biologen die voorstaan. En die visie staat gelijk aan het neodarwinisme.” Maar de commissie waarschuwt ook dat “de brief niet gelezen kan worden als een goedkeuring van alle evolutietheorieën, inclusief de neodarwinistische, die nadrukkelijk een oorzakelijke rol van een goddelijke voorzienigheid in de ontwikkeling van het leven ontkennen”. Volgens de commissie “kan een ongeleid evolutieproces – buiten het bereik van de goddelijke voorzienigheid – niet bestaan”. We citeren hier uit een artikel van Kardinaal Schönborn in de New York Times in 2005 enkele maanden na de installatie van kardinaal Ratzinger als Benedictus XVI . In de preek bij zijn inhuldiging zei de kersverse paus: ,,Wij zijn niet zomaar een toevallig en zinloos product van evolutie. Ieder van ons is het resultaat van een gedachte van God. Ieder van ons is gewild, ieder van ons is bemind, ieder van ons is nodig.”

Daarmee ben ik aan het einde gekomen van deze uiteenzetting over evolutie en schepping. U kunt mij ook uw vragen of opmerkingen mailen naar biofides@radiomaria.be. U reactie wordt zeer op prijs gesteld.

Terug

Dit bericht is geplaatst in Evolutie & Schepping, Radio Maria België met de tags , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.